Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6769

Datum uitspraak2001-11-29
Datum gepubliceerd2002-02-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/60496
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / staandehouding / WAV-controle. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State de vreemdelingenrechter in het kader van de toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring niet kan oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank de rechtmatigheid van de onderhavige controle in het kader van de WAV niet getoetst worden en dient aan hetgeen hieromtrent is gesteld namens de vreemdeling voorbij te worden gegaan. Zij merkt hierbij nog op dat het feit dat de vreemdelingenrechter op grond van artikel 21 WAV ook bevoegd is te oordelen in beroepen tegen besluiten gegeven op grond van de WAV haar niet tot een ander oordeel kan brengen, aangezien de uit de WAV voortvloeiende bevoegdheden niet bij of krachtens de Vw 2000 zijn toegekend. Beroep ongegrond.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb) beroep vrijheidsontnemende maatregel __________________________________________________ Reg.nr : AWB 01/60496 VRWET Inzake : A, crv nummer 0916025749, verblijvende op het politiebureau te Amersfoort, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. H. Hanoeman, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren in 1972 en de Kameroense nationaliteit te hebben. 2. Op 15 november 2001 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 14 november 2001 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding. 3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 22 november 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. M.P.H. van Wezel, waarnemend voor de gemachtigde van de vreemdeling. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig F.J. Klunder, tolk in de Engelse taal. II. OVERWEGINGEN 1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000. 2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 3. De gemachtigde van de vreemdeling heeft aangevoerd dat de staandehouding van de vreemdeling onrechtmatig heeft plaatsgevonden. Hij heeft gesteld dat de vreemdeling is staandegehouden bij een controle in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV), maar dat uit het proces-verbaal van staandehouding nergens blijkt wat de aanleiding voor de controle is geweest. Evenmin blijkt uit dat proces-verbaal dat de vreemdeling werkend is aangetroffen en dat ook alle andere vreemdelingen zijn gecontroleerd. Voorts heeft de gemachtigde zich op het standpunt gesteld dat de vreemdelingenrechter bevoegd is de rechtmatigheid van een WAV-controle te toetsen. Hij heeft daarbij gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 12 oktober 2001, (AWB 01/49467) waarin is geoordeeld dat de vreemdelingenrechter deze bevoegdheid toekomt op grond van artikel 21 WAV. De gemachtigde van de vreemdeling heeft voorts aangevoerd dat de vreemdeling langer dan 6 uur is opgehouden, zodat ook op grond hiervan de bewaring onrechtmatig is. 4. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State de vreemdelingenrechter in het kader van de toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring niet kan oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw2000 toegekende bevoegdheden. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank de rechtmatigheid van de onderhavige controle in het kader van de WAV niet getoetst worden en dient aan hetgeen hieromtrent is gesteld namens de vreemdeling voorbij te worden gegaan. Zij merkt hierbij nog op dat het feit dat de vreemdelingenrechter op grond van artikel 21 WAV ook bevoegd is te oordelen in beroepen tegen besluiten gegeven op grond van de WAV haar niet tot een ander oordeel kan brengen, aangezien de uit de WAV voortvloeiende bevoegdheden niet bij of krachtens de Vw2000 zijn toegekend. 5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de grief van de gemachtigde dat de ophouding van de vreemdeling langer dan wettelijke termijn van 6 uren heeft geduurd dient te falen. Zij overweegt daartoe als volgt. Ingevolge artikel 50, tweede lid, Vw2000 mag, indien de identiteit van de staandegehouden persoon niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend. Uit het dossier is de rechtbank gebleken dat de vreemdeling op 13 november 2001 om 20.35 uur staande is gehouden te Baarn, dat hij om 20.36 uur die dag is opgehouden en dat hij vervolgens samen met een groep andere vreemdelingen is overgebracht naar het bureau van politie te Amersfoort, alwaar hij om 22.15 uur aankwam. Gelet op de tekst en de bedoeling van het bepaalde in artikel 50, tweede lid, Vw2000 ving naar het oordeel van de rechtbank de in deze bepaling opgenomen termijn van 6 uren aan op het moment dat de vreemdeling op het politiebureau te Amersfoort arriveerde, te weten 13 november 2001 om 22.15 uur. Nu de vreemdeling op 14 november 2001 om 12.40 uur inbewaring is gesteld, is de bedoelde zes-uur-termijn niet overschreden. 6. De rechtbank constateert voorts dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, heeft zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken, heeft gebruik gemaakt van een vals/vervalst document, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en heeft geen middelen van bestaan. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken. 7. De rechtbank is tenslotte van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft op 14 november 2001 een aanvraag voor presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten verstuurd naar de laissez-passerkamer van de I.N.D. De rechtbank heeft vooralsnog geen grond om aan te nemen dat dat een laissez-passer niet zal worden verkregen. 8. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 9. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. 10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep ongegrond; 2. wijst het verzoek om schadevergoeding af. IV. RECHTSMIDDEL Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt ‚‚één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open. Aldus gedaan door mr. M.C.R. Derkx en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2001, in tegenwoordigheid van W.M. Colpa, griffier. afschrift verzonden op: